Er zijn drie soorten indicatoren: stellingindicatoren, redenindicatoren en bezwaarindicatoren.
Let nu goed op – er volgt verderop een test.
Stellingindicatoren
Stellingindicatoren geven aan dat een groep woorden een stelling vormen. Het woord ‘daarom’ is een stellingindicator in het voorbeeld: ‘Er zijn alleen tweetallen binnengekomen. Daarom moet er een even aantal mensen in de kamer zijn.'
De stelling is de bewering die volgt op 'daarom'. Andere stellingindicatoren zijn woorden als ‘derhalve’, ‘dus’, ‘zodoende’, ‘bijgevolg’ en ‘hetgeen bewijst’. U zou het woord ‘daarom’ in het voorbeeld door een van deze woorden kunnen vervangen zonder dat de betekenis verandert.
De stellingindicator is de aanwijzing dat het schema er als volgt uit komt te zien:
Redenindicatoren
Redenindicatoren laten ons weten dat een groep woorden een reden vormt. Het woord ‘want’ is een redenindicator in het voorbeeld ‘Mijn auto is betrouwbaar want ik heb hem drie maanden geleden nieuw gekocht'.
De reden is de bewering die volgt op ‘want’. Andere redenindicatoren zijn ‘omdat’, ‘aangezien’, ‘namelijk’ en ‘vloeit voort uit’.
De redenindicator maakt duidelijk dat het schema er zo uit moet komen te zien:
Bezwaarindicatoren
Bezwaarindicatoren zijn aanwijzingen dat een groep woorden een bezwaar vormen (of een weerlegging, afhankelijk van de plaats in het schema). Het woord ‘maar’ is een bezwaarindicator in het voorbeeld ‘Ik zou vanavond naar basketballtraining moeten, maar mijn favoriete programma is vanavond op tv’.
Het bezwaar is de bewering die volgt op ‘maar’. Enkele andere bezwaarindicatoren zijn ‘hoewel’ en ‘echter’.
De indicator is een aanwijzing om de redenering als volgt schematisch weer te geven:
© Critical Thinking Skills BV.
Rationale Basisoefeningen versie 0.2
Let op: deze oefeningen worden regelmatig verbeterd. Een volgende keer kunnen zij dus iets gewijzigd zijn.